e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spin spin: spɛn (Spalbeek) spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)] III-4-2
spinnenweb spinnenkop: spɛnəkoͅp (Spalbeek), spinnenweb: spɛnəwɛb (Spalbeek) spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] III-4-2
spinnewiel spinrad: spęnrawǝt (Spalbeek) Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I] II-7
spit geschot: geschot (Spalbeek) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] III-1-2
spotnaam voor hoge hoed hondskar: honskēͅr (Spalbeek) hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-2-2
spreeuw spreeuw: sprief (Spalbeek) spreeuw [ZND 43 (1943)] III-4-1
spreken, praten praten: prate (Spalbeek) praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
springen springen: sprainge (Spalbeek), sprenge (Spalbeek) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
spruitpot spuitelpot: spē̜i̯ǝtǝlpot (Spalbeek) Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129] I-11
staart staart: stat (Spalbeek), stɛt (Spalbeek) [A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.] I-11