18268 |
want |
pijhaas:
pijhaas (P054p Spalbeek)
|
want, handschoen waarvan de vier vingers samen zitten [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
19669 |
wasknijper |
lijnwaadspeld:
leͅi̯vətspɛlə (P054p Spalbeek)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
wasmand:
wasmān (P054p Spalbeek)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wętǝrbluǝs (P054p Spalbeek)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
30318 |
waterdorpel |
dorpel:
dęrǝpǝl (P054p Spalbeek)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
19510 |
waterketel, moor |
ketel:
keͅtəl (P054p Spalbeek),
moor:
onder de y een punt
myu̯ər (P054p Spalbeek),
waterketel:
weͅtərkeͅtəl (P054p Spalbeek)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26809 |
waterlossing |
zouw:
zōw (P054p Spalbeek)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
33631 |
waterput |
put:
peͅt (P054p Spalbeek)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
21683 |
wbd: in trek |
dikke markt:
ps. omgespeld volgens Frings.
dekə meͅrk (P054p Spalbeek)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21662 |
wbd: katten |
laten stoven:
ps. omgespeld volgens Frings.
luu̯ətə st"və (P054p Spalbeek)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|