18180 |
hak van een schoen |
vers:
da vaas (P054p Spalbeek),
vaas (P054p Spalbeek)
|
hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
va.s (P054p Spalbeek)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
18791 |
haken |
crocheteren (<fr.):
ze kan krosteeren (P054p Spalbeek)
|
Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
33153 |
haksel |
gekapt stro:
gekapt [stro] (P054p Spalbeek),
kepsel:
kapsel (P054p Spalbeek)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
33927 |
halster |
halster:
hɛlstǝr (P054p Spalbeek)
|
Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-11
|
21541 |
halve frank |
half frankje:
ps. omgespeld volgens Frings.
haləf freͅŋskə (P054p Spalbeek)
|
wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
hantgēͅi̯lt (P054p Spalbeek)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34566 |
handkar |
stootkar:
stytkęr (P054p Spalbeek)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
18256 |
handschoen |
haas:
ien haas (P054p Spalbeek),
ien paar haase (P054p Spalbeek)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
33314 |
handvat van de sikkel |
handvat:
hant˲vōu̯ǝt (P054p Spalbeek)
|
Korte houten gedeelte waaraan het mes bevestigd is. Hiermee hield men de sikkel vast. [N 18, 79a; monogr.]
I-5
|