34099 |
hoef van de koe |
schoen:
sxyn (P054p Spalbeek)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
nen ho.k (P054p Spalbeek)
|
hoek [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (P054p Spalbeek)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
riepe (P054p Spalbeek)
|
Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
geleg:
gǝlęx (P054p Spalbeek)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|
18258 |
hoge hoed |
buis:
beͅis (P054p Spalbeek)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
buis:
beͅis (P054p Spalbeek)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18628 |
hoge pet met opstaand bovenstuk |
kepie:
kəpi (P054p Spalbeek)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het hoge model {afb} [hoge zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hommel (P054p Spalbeek)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (P054p Spalbeek)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|