e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spalbeek

Overzicht

Gevonden: 1456
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoef van de koe schoen: sxyn (Spalbeek) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: nen ho.k (Spalbeek) hoek [ZND 27 (1938)] III-4-4
hoepel reep: reip (Spalbeek) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoepelen repen: riepe (Spalbeek) Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoeveelheid halmen voor een halve schoof geleg: gǝlęx (Spalbeek) In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.] I-4
hoge hoed buis: beͅis (Spalbeek) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-1-3
hoge hoed bij begrafenis buis: beͅis (Spalbeek) hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)] III-2-2
hoge pet met opstaand bovenstuk kepie: kəpi (Spalbeek) pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het hoge model {afb} [hoge zeje] [N 25 (1964)] III-1-3
hommel hommel: ook in ZND 01, a-m  hommel (Spalbeek) hommel [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp, brok, klont klot: klot (Spalbeek) kluit [ZND 28 (1938)] III-4-4