19677 |
kleerkast |
klederkast:
kleierkas (Q031p Spaubeek)
|
kleerkast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
33746 |
klein paard |
pony:
pǫni (Q031p Spaubeek)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 127]
I-9
|
33318 |
kleine boerderij |
boerderijtje:
burdǝrii̯kǝ (Q031p Spaubeek)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kietsj (Q031p Spaubeek)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knē̜i̯ǝ (Q031p Spaubeek)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
22363 |
knikker |
huif:
2 speelden wij met lemen knikkers, die geverfd waren. 3 was een spelletje, waarbij een kuiltje in de grond werd gemaakt waarin je je
(h)uve mit ɛn (h)uuf (Q031p Spaubeek),
Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 125].
uuf (Q031p Spaubeek),
meis:
2 speelden wij met lemen knikkers, die geverfd waren. 3 was een spelletje, waarbij een kuiltje in de grond werd gemaakt waarin je je
mejsje mit ɛne mawsj (Q031p Spaubeek)
|
[knikkeren] [SND (2006)] || knikker [SND (1991)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
huiven:
2 speelden wij met lemen knikkers, die geverfd waren. 3 was een spelletje, waarbij een kuiltje in de grond werd gemaakt waarin je je
(h)uve mit ɛn (h)uuf (Q031p Spaubeek),
meisen:
mejsje (Q031p Spaubeek),
2 speelden wij met lemen knikkers, die geverfd waren. 3 was een spelletje, waarbij een kuiltje in de grond werd gemaakt waarin je je
mejsje mit ɛne mawsj (Q031p Spaubeek)
|
knikkeren [SND (2006)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kulke (Q031p Spaubeek)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)]
III-3-2
|
34058 |
koe |
rind:
rentj (Q031p Spaubeek)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vɛš (Q031p Spaubeek)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|