e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

Gevonden: 2437
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koffieloodje kaffielood: kafiəluət (Spekholzerheide) koffieloodje III-2-1
koffiemolen kaffiemolen: kafiəmøͅlə (Spekholzerheide) koffiemolen III-2-1
koffiepot cafè-grèle: kafiəjryl (Spekholzerheide), cafè-pot: kafiəpoͅt (Spekholzerheide), koffiepot: koffiepot (Spekholzerheide) koffiepot || oude koffiepot || pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koffiezeef, koffiefilter koffiezeefje: koffiezeefsje (Spekholzerheide) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koken (intr.) koken: kogge (Spekholzerheide), kogë (Spekholzerheide) koken [DC 03 (1934)] III-2-3
koken (tr.) koken: Wat haste hü jekoach? E duppe in ¯t angert: afwijzend antwoord op een pottenkijker  ka’oche (Spekholzerheide), wellen: De milch wel¯¯le  wel’le (Spekholzerheide), zwellen: de mam sjwelt de eëpel, de noedele en ¯t jreuns  sjwelle (Spekholzerheide) aan de kook brengen || koken III-2-3
kolen fijn(e): fiŋǝ (Spekholzerheide), stukkool: štøkkoal (Spekholzerheide) Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.] II-8
kolen, kool delven (de) kool loshakken: kǭl Iǫshakǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Maurits]), kolen: kǭlǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Zolder]), kool losmaken: kǭl Iǫsmāxǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div] II-5
kolenbon kolenbon: (mv)  koalǝboŋs (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]  ) Kolenbon die de mijnwerker recht gaf op een bepaalde hoeveelheid kolen. In Q 1 was het gebruikelijk, dat deze bon door de mijnwerkers aan de mensen verder verkocht werd. [monogr.; N 95A, 5] II-5
kolengat kelder: kɛldǝr (Spekholzerheide) De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27] II-11