19787 |
koffieloodje |
kaffielood:
kafiəluət (Q121b Spekholzerheide)
|
koffieloodje
III-2-1
|
19788 |
koffiemolen |
kaffiemolen:
kafiəmøͅlə (Q121b Spekholzerheide)
|
koffiemolen
III-2-1
|
19515 |
koffiepot |
cafè-grèle:
kafiəjryl (Q121b Spekholzerheide),
cafè-pot:
kafiəpoͅt (Q121b Spekholzerheide),
koffiepot:
koffiepot (Q121b Spekholzerheide)
|
koffiepot || oude koffiepot || pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19592 |
koffiezeef, koffiefilter |
koffiezeefje:
koffiezeefsje (Q121b Spekholzerheide)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kogge (Q121b Spekholzerheide),
kogë (Q121b Spekholzerheide)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
20800 |
koken (tr.) |
koken:
Wat haste hü jekoach? E duppe in ¯t angert: afwijzend antwoord op een pottenkijker
ka’oche (Q121b Spekholzerheide),
wellen:
De milch wel¯¯le
wel’le (Q121b Spekholzerheide),
zwellen:
de mam sjwelt de eëpel, de noedele en ¯t jreuns
sjwelle (Q121b Spekholzerheide)
|
aan de kook brengen || koken
III-2-3
|
29541 |
kolen |
fijn(e):
fiŋǝ (Q121b Spekholzerheide),
stukkool:
štøkkoal (Q121b Spekholzerheide)
|
Brandstof voor de oven. Coopman (pag. 71) onderscheidt de volgende soorten kolen: a. polies, b. strooigoed, c. boonen, d. fijnen. De polies, grote brokken kolen, vormden de brandstof in de stookgangen. Zie ook de lemmata ɛstukkoolɛ, ɛfijnkoolɛ en ɛkoolgruisɛ in wld II.5, pag. 215, 216. In Q 83 gebruikte men voor de veldoven goede Luiker kolen (guj lājk\r ku\l\). In de ɛjachtenɛ gooide men klotkolen, over de stenen strooide men steenkoolgruis. De ɛstukkoolɛ uit Q 121b moest klein gemaakt worden. Men zei dan: de kool moet geklopt werden (mot jeklǫpt wē\d\).' [monogr.; N 98, 115 add.]
II-8
|
28028 |
kolen, kool delven |
(de) kool loshakken:
kǭl Iǫshakǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Maurits]),
kolen:
kǭlǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Zolder]),
kool losmaken:
kǭl Iǫsmāxǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div]
II-5
|
27578 |
kolenbon |
kolenbon:
(mv)
koalǝboŋs (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
)
|
Kolenbon die de mijnwerker recht gaf op een bepaalde hoeveelheid kolen. In Q 1 was het gebruikelijk, dat deze bon door de mijnwerkers aan de mensen verder verkocht werd. [monogr.; N 95A, 5]
II-5
|
31244 |
kolengat |
kelder:
kɛldǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27]
II-11
|