e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kophout kopstijl: kǫpštil (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]) Een stijl met daarop een plankje of een stuk halfhout. Het geheel kan worden gebruikt als voorlopige ondersteuning in een kerf. Zie de semantische toelichting van de lemmata Inkerven en Kerf. [N 95, 492; N 95, 330; monogr.] II-5
kopje tas: tas (Spekholzerheide) kop III-2-1
koppeling koppel: kopǝl (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]) Koppeling, bestaande uit haak en oog, waarmee mijnwagens aan elkaar worden gekoppeld. [N 95, 678; monogr.; Vwo 12; Vwo 261; Vwo 454] II-5
koppig eigenzinnig: ejezin’nieg (Spekholzerheide), stierig: sjtie’rieg (Spekholzerheide) eigenzinnig || koppig III-1-4
korf korf: kø̜rf (Spekholzerheide), kø̜rǝf (Spekholzerheide) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korst korst: Verrklw. küesj-je Ich hauw han honger; ich küet ing koeësj drüeg broeëd èse  koeësj (Spekholzerheide) korst III-2-3
kotelet, ribstuk kotelet: kót’let (Spekholzerheide), kót’telet (Spekholzerheide), schelharst: Ing rij sjel¯laasj  sjel’laasj (Spekholzerheide) karbonade || kotelet III-2-3
kotterboor kotterboor: kǫtǝrbōǝr (Spekholzerheide) Boor waarmee men rondom een voorgeboord gat grotere gaten van verschillende middellijn kan boren. De kotterboor bestaat uit een boorijzer waarin een beweegbare beitel is aangebracht die met behulp van een spie kan worden vastgezet. Wanneer het penvormige uiteinde van de kotterboor in een voorgeboord gat wordt geplaatst, snijdt de beitel evenwijdig hieraan een ringvormig gat uit. In tegenstelling tot de penboor heeft de kotterboor slechts één snijkant. De kotterboor is alleen te gebruiken voor doorlopende gaten, de penboor kan ook gaten met een bodem erin maken. Zie ook afb. 114. [N 33, 147] II-11
koud, mistig en somber weer breuzelenweer: breu⁄zele weer (Spekholzerheide), dompetig (weer): dum⁄petieg (Spekholzerheide), dóm⁄petieg (Spekholzerheide) mistig, nevelig || triest weer III-4-4
koudbeitel koudbeitel: kǭt˱bēsǝl (Spekholzerheide), koudhouwer: kǭthø̜jǝr (Spekholzerheide  [(wordt gehard in tegenstelling tot de warmhouwer)]  ) In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.] II-11