18147 |
lam |
lam:
lam (Q121b Spekholzerheide),
lammetje:
lɛmšǝ (Q121b Spekholzerheide),
schaapje:
šø̄afjǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q121b Spekholzerheide)
|
lamp
III-2-1
|
28213 |
lampekabel |
snoer:
šn˙ōr (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
De kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds de accu en anderzijds de lamp die op de mijnpet of -helm van de mijnwerker is bevestigd. [N 95, 257]
II-5
|
27160 |
lampenkamer |
lampenboede:
lampǝb˙ūt (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
De ruimte waar men de mijnlampen onderhoudt en indien nodig repareert. [N 95, 241; monogr.; Vwo 467; Vwo 468]
II-5
|
19627 |
lampenkap |
lampenkap:
lampəkap (Q121b Spekholzerheide)
|
lampenkap
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
wek (Q121b Spekholzerheide),
wik (Q121b Spekholzerheide)
|
lampepit || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
28221 |
lampepot |
pot:
pǫt (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
De lampepot van de veiligheidslamp, gevuld met watten. [N 95, 243; N 95, 242; N 95, 248; monogr.]
II-5
|
19793 |
lampetstel |
lampet:
lampɛt (Q121b Spekholzerheide)
|
wasstel van porselein of aardewerk
III-2-1
|
33640 |
landerijen |
land:
lant (Q121b Spekholzerheide),
veld:
vɛlt (Q121b Spekholzerheide)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
24906 |
lange tijd |
toer:
doer (Q121b Spekholzerheide)
|
tijdsruimte
III-4-4
|