17770 |
nagel |
naal:
ná:l (Q121b Spekholzerheide, ...
Q121b Spekholzerheide)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
31589 |
nagelijzer |
vorm:
vǫrǝm (Q121b Spekholzerheide)
|
Stuk ijzer met ronde en vierkante gaten van verschillende afmetingen, waarin men de pinnen van de nagels plaatst om er een kop aan te slaan. Het nagelijzer wordt ook gebruikt voor het vormen van de koppen aan klinknagels. Zie ook afb. 217. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het ɛklinknagelijzerɛ geslagen, waardoor er een kop op kwam. In L 329 werd het van verschillende ronde, vierkante en platte gaten van verschillende afmetingen voorziene nagelijzer boven het schroodgat van het aambeeld gelegd. De klinknagel werd vervolgens in één van deze gaten geplaatst. Door met een hamer op de voorgestuikte kop van de klinknagel te slaan nam deze de vorm aan van het betreffende gat. De kop werd afgewerkt met een ɛdopperɛ Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdopperɛ.' [N 33, 292; N 33, 332; N 66, 19]
II-11
|
32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grǫmǝt (Q121b Spekholzerheide)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
eng (Q121b Spekholzerheide),
knap:
knap (Q121b Spekholzerheide),
nauw:
näu (Q121b Spekholzerheide)
|
nauw, eng
III-4-4
|
17766 |
navel |
navel:
ná:vəl (Q121b Spekholzerheide, ...
Q121b Spekholzerheide)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
nonkenjong:
nón’kejong (Q121b Spekholzerheide),
nonkenjongetje:
nón’kejöngs-je (Q121b Spekholzerheide),
vetter (du.):
kind van oom of tante
fet’ter (Q121b Spekholzerheide)
|
neef || neef, oomzegger || neefje
III-2-2
|
27173 |
neerbraak |
schachtje:
šēǝtjǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544]
II-5
|
29713 |
neerslaan |
afslaan:
ā.fšlōǝ (Q121b Spekholzerheide),
spitskop:
špetskǫp (Q121b Spekholzerheide
[(meervoud: špetskø̜p)]
)
|
De vormbakken op de droogplaats omkeren, zodat de vormelingen met de afgestreken zijde op de bezande bodem komen te liggen. In L 381 noemde men een rij van een bepaalde lengte, ongeveer twaalf omgekeerde vormen, een slag (ēlāx) - Donkers, pag. 62. [N 98, 96; monogr.]
II-8
|
29726 |
neerslager |
afslager:
ā.fšlē̜gǝr (Q121b Spekholzerheide)
|
Arbeider die de gevulde vormbakken omkeerde op de droogplaats. [N 98, 97; monogr.]
II-8
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nis (Q121b Spekholzerheide)
|
neet
III-4-2
|