e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ophaler nietentrekker: nītǝtrękǝr (Spekholzerheide) Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b] II-11
ophitsen op-schwnzen (< du.): op’sjwense (Spekholzerheide) ophitsen III-1-4
opklaren klaren: kloa⁄re (Spekholzerheide) helder worden III-4-4
opper huist: hūst (Spekholzerheide) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opproptang tapscheer: tsapšīǝr (Spekholzerheide) Een soort tang voor het verwijden van de uiteinden van (loden) pijpen in verband met het maken van rechte verbindingen. Zie ook afb. 254. [N 33, 181; N 33, 176; N 64, 60; monogr.] II-11
opruimer, ruimijzer, handspitsboor boormes: bōǝrmɛts (Spekholzerheide), oprijver: oprīvǝr (Spekholzerheide), ruimer: rø̜jmǝr (Spekholzerheide), wringijzer: vreŋīzǝr (Spekholzerheide) In het algemeen een werktuig om geboorde gaten ruimer te maken of te zuiveren. Er bestaan verschillende uitvoeringen van het ruimijzer. Vaak is het uitgevoerd als een lange, priemvormige, piramidale staaf van gehard staal. De doorsnede van het werktuig is dan meestal vijfhoekig, maar er bestaan ook kortere, kegelvomige ruimijzers waarin verschillende, naar de top toe lopende groeven gevijld zijn, die een snijdend effect veroorzaken. De opruimer kan in de boormachine worden gespannen met of de hand worden gedraaid. In het laatste geval wordt het werktuig dan soms geplaatst in een wringijzer, een staaf met in het midden een vierkant, verstelbaar gat. Zie ook afb. 131. [N 33, 136; N 33, 144; N 33, 163; N 33, 337; N 64, 64; N 66, 17f; monogr.] II-11
opscheppen bluffen: bloef’fe (Spekholzerheide), stensen: sjten’se (Spekholzerheide), strunzen: sjtrónk’se (Spekholzerheide), stuiten: sjtu’te (Spekholzerheide) bluffen || opscheppen III-1-4
opschepper blufgilles: bloef’jilles (Spekholzerheide), blufhannes: bloef’hannes (Spekholzerheide), stens: sjtens (Spekholzerheide), stuitbroer: sjtuut’broor (Spekholzerheide), stuiter: sjtu’ter (Spekholzerheide), windbuil: wink’bül (Spekholzerheide) opschepper || opschepper, fatje III-1-4
opsnijders richters: rextǝrs (Spekholzerheide) Arbeiders die de stenen op de smalle kant zetten. [monogr.] II-8
opvangen aanbouwen: ābǫwǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]), een kophout zetten: ǝ kǫphōts ˲zɛtsǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Maurits]), een spits zetten: ǝ špets ˲zɛtsǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Emma]) Loszittende gesteentelagen in het dak niet wegnemen, maar ondersteunen. Het woordtype "(een) spits voortrekken" (L 374, L 426, L 433, Q 15, Q 21, Q 113) duidt een manier van ondersteunen aan waarbij men een halfhout met het ene uiteinde op de bestaande ondersteuning bevestigt en onder het andere einde een stijl plaatst. [N 95, 899; N 95, 892; N 95, 367; monogr.; N 95, 575; Vwo 2; Vwo 471] II-5