20042 |
bloemheester |
bloemenstruik:
blom’mesjtroech (Q121b Spekholzerheide)
|
bloemheester
III-2-1
|
21107 |
bloemkool |
bloemenkool:
blommekoeël (Q121b Spekholzerheide),
blom’mekoeël (Q121b Spekholzerheide),
bloemkool:
blomkoeuel (Q121b Spekholzerheide)
|
bloemkool || bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
19646 |
bloemperk |
bed:
bɛt (Q121b Spekholzerheide)
|
bloembed
III-2-1
|
33493 |
bloesem |
appelbloei:
ap’pelblui (Q121b Spekholzerheide)
|
appelbloesem
I-7
|
31257 |
blok voor aambeeld of klein gereedschap |
blok:
blǫk (Q121b Spekholzerheide)
|
Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.]
II-11
|
28117 |
bochtstuk |
krommel:
krømǝl (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Maurits])
|
Bochtstuk van een buisleiding. [N 95, 562; monogr.; Vwo 145; Vwo 260; Vwo 308]
II-5
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
Verklw. bócheskuchsje
bócheskóch’ (Q121b Spekholzerheide)
|
boekweitkoek
III-2-3
|
19773 |
boenen |
bohnern (d.):
bōnərə (Q121b Spekholzerheide)
|
boenen
III-2-1
|
19774 |
boenwas |
bohnerwachs:
bōnǝrwaks (Q121b Spekholzerheide),
bohnerwachs (d.):
bōnərwaks (Q121b Spekholzerheide)
|
boenwas || Met terpentijn vermengde rode of witte was waarmee aan het hout van meubels een glanslaag wordt gegeven. [N 56, 61; monogr.]
II-12, III-2-1
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q121b Spekholzerheide)
|
Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6
|