e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
varkenswei varkenswei: vɛrkǝns˱węi̯ (Spekholzerheide) De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e] I-6
vaste voer- en drinkbak krib: krøp (Spekholzerheide) De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
vastlopen vastlopen: vaslōfǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]) Vastlopen, gezegd van de luchthamer. [N 95, 819] II-5
vat, ton ton: tǫn (Spekholzerheide), vat: vā.s (Spekholzerheide) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12
vat, ton (naar inhoud) ankertje: ɛŋkǝršǝ (Spekholzerheide) In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.] II-12
vee fokken aantrekken: ātrękǝ (Spekholzerheide) Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.] I-11
vee houden houden: hāu̯ǝ (Spekholzerheide) Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a] I-11
veegmesje kijltje: ki.ltjǝ (Spekholzerheide  [(meervoud: kiltjǝr)]  ) Stukje hout of spitstoelopend stukje bandijzer om de vormbakken schoon te krabben. [N 98, 83; monogr.] II-8
veel drinken buizen: päo’ze (Spekholzerheide), zuipen: Dee zoeffet wie inne karebengel, wie inne karehónk Vrès wie ing kats en zoef wie inne hónk. da bliefste jezónk  zoef’fe (Spekholzerheide) zuipen III-2-3
veelvraat keus: kø̄s (Spekholzerheide), vreter: vrè’ser (Spekholzerheide) vreetkop || vreetzak III-2-3