33396 |
varkenswei |
varkenswei:
vɛrkǝns˱węi̯ (Q121b Spekholzerheide)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (Q121b Spekholzerheide)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
28055 |
vastlopen |
vastlopen:
vaslōfǝ (Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale])
|
Vastlopen, gezegd van de luchthamer. [N 95, 819]
II-5
|
32342 |
vat, ton |
ton:
tǫn (Q121b Spekholzerheide),
vat:
vā.s (Q121b Spekholzerheide)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
32344 |
vat, ton (naar inhoud) |
ankertje:
ɛŋkǝršǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor vaten en tonnen met een bepaalde inhoudsmaat bijeen geplaatst. Bij één soort benaming worden door de zegslieden soms verschillende inhoudsmaten opgegeven. [N E, L; monogr.]
II-12
|
34269 |
vee fokken |
aantrekken:
ātrękǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hāu̯ǝ (Q121b Spekholzerheide)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
29710 |
veegmesje |
kijltje:
ki.ltjǝ (Q121b Spekholzerheide
[(meervoud: kiltjǝr)]
)
|
Stukje hout of spitstoelopend stukje bandijzer om de vormbakken schoon te krabben. [N 98, 83; monogr.]
II-8
|
20503 |
veel drinken |
buizen:
päo’ze (Q121b Spekholzerheide),
zuipen:
Dee zoeffet wie inne karebengel, wie inne karehónk Vrès wie ing kats en zoef wie inne hónk. da bliefste jezónk
zoef’fe (Q121b Spekholzerheide)
|
zuipen
III-2-3
|
20497 |
veelvraat |
keus:
kø̄s (Q121b Spekholzerheide),
vreter:
vrè’ser (Q121b Spekholzerheide)
|
vreetkop || vreetzak
III-2-3
|