e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Spekholzerheide

Overzicht

Gevonden: 2437
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duif, algemeen duif: doef (Spekholzerheide) duif III-4-1
duif, overige soorten kapucijner: met een brede halskraag  kapetsien’ger (Spekholzerheide), kroppet: krop’pet (Spekholzerheide), moesj: bonte duif  moesj (Spekholzerheide), reisduif: rees’doef (Spekholzerheide), sierduif: tseer’doef (Spekholzerheide), sprikker: gespikkelde —  sjprik’ker (Spekholzerheide), vale (duif): met vale kleur  vaal (Spekholzerheide), veldduif: veld’doef (Spekholzerheide) duif, naar kleur || kropduif || postduif || sierduif || veldduif III-4-1
duimstok voetmaat: vosmǫas (Spekholzerheide), zollstock: tsǫlštǫk (Spekholzerheide) Vouwbare maatstok waarvan de vier delen ieder vijfentwintig cm lang zijn. Aan de uiteinden is elk deel versterkt met metaal. De metalen scharnieren van de duimstok bestaan uit ronde schijven die over elkaar draaien. De twee scharnieren in het midden zijn penvormig. Vroeger was de duimstok verdeeld volgens de duimschaal; tegenwoordig zijn uitvoeringen in gebruik met aan de ene kant een duimschaal en aan de andere kant een metrische schaal. Zie ook afb. 99. [N 53, 184a; monogr.] II-12
duivenhok duifhuis: dǫu̯vǝs (Spekholzerheide) Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6
duivenmand duivenkorf: dūvǝkø̜rǝf (Spekholzerheide) Een rechthoekige mand met deksel waarin duiven worden vervoerd. Zie ook afb. 283. [N 20, 50; N 40, 78; N 40, 95; N 40, 102; monogr.] II-12
duivin, vrouwelijke duif zij: zij (Spekholzerheide) duivin III-4-1
duizelig dol: dóll wie e kuuche (Spekholzerheide), duizelig: zôê wêêtste duuzelig (Spekholzerheide) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] III-1-2
duizendblad gerf: jerf (Spekholzerheide), hazegerf: ha’zeejerf (Spekholzerheide), schaapsgerf: sjoafs’-jerf (Spekholzerheide) duizendblad III-4-3
duizendpoot duizendpoot: doe’zendpoeët (Spekholzerheide) duizendpoot III-4-2
duizendschoon duizendschoon: doe’zendsjoeël (Spekholzerheide) duizendschoon (Dianthus barbatus L.) III-2-1