22398 |
kienen |
kienen:
kinne (K359a Stal)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22377 |
kleppers |
klappers:
klapper (K359a Stal),
kleppertjes:
oude speelkaarten die met een wasknijper aan het wiel van de fiets bevestigd worden en bij het rijden lawaai maken
klepperkes (K359a Stal)
|
Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22363 |
knikker |
marbol:
marbol (K359a Stal),
scheut:
scheut (K359a Stal, ...
K359a Stal)
|
Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuelke (K359a Stal),
putje:
putteke (K359a Stal)
|
Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
schieten:
scheuten (K359a Stal),
trullen:
trullen (K359a Stal)
|
Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
scheutschieten:
scheutschiete (K359a Stal)
|
Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22381 |
knutselen |
knutselen:
knutselen (K359a Stal)
|
Allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34058 |
koe |
koe:
ku (K359a Stal),
kui̯ǝ (K359a Stal)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
20864 |
koffie |
koffie:
zjat koffie (K359a Stal)
|
kopje koffie [ZND 45 (1946)]
III-2-3
|
17813 |
komen |
komen:
komen (K359a Stal)
|
komen [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|