33503 |
groente, algemeen |
groente:
greunte (Q015p Stein),
greunten (Q015p Stein),
WBD/WLD
greunte (Q015p Stein)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
I-7
|
20595 |
groenten bij elkaar zoeken |
zeumeren:
zeumeren (Q015p Stein),
zūmmeren (Q015p Stein)
|
Hoe noemt U: Groenten bij elkaar zoeken (moezelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32985 |
groenvoer |
voergraan:
voergraan (Q015p Stein)
|
De algemene benaming voor het gewas dat wordt gebruikt als voeder voor de dieren. De afzonderlijke voedergewassen worden behandeld in aflevering I.5 in de paragraaf "voedergewassen". Bij het type snijkoren wordt opgemerkt: "vroeg gezaaid koren dat in de lente als groenvoer wordt afgemaaid". Bij het type bonenkoren: "omdat erna bonen werden verbouwd"; vergelijk ook in het lemma ''masteluin'' (1.2.11), sub haverbonen. Krokken is eigenlijk voederwikke; luzerne is een klaversoort. [N 11A, 28a; N M, 14; L 48, 26; Lu 2, 26; monogr.]
I-4
|
28453 |
grof broed |
grof werk:
grōǝf węrk (Q015p Stein)
|
Cellen bestemd voor darrenbroed. Na het maken van fijn broed gaan de bijen over op het vervaardigen van grof werk of de darrenraat. Het patroon van de darrenraat is gelijk aan dat van de werkbijenraat maar de celafmeting is belangrijk groter dan die bij de werkbijenraat. In deze grotere cel wordt de dar uitgebroed maar voor honingopslag is ze ook zeer geschikt. [N 63, 13c; Ge 37, 59]
II-6
|
17547 |
grof gebouwd |
fors:
fors (Q015p Stein),
grof:
gròf (Q015p Stein),
grôof (Q015p Stein)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
bai (fr.):
en baj (Q015p Stein),
machochel:
e mechôchel (Q015p Stein),
megochel (Q015p Stein),
⁄n megôchel (Q015p Stein),
mechel:
ein méchel (Q015p Stein)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
19979 |
grommen |
grommelen:
grômmelen (Q015p Stein),
grommen:
grommen (Q015p Stein),
WBD/WLD
gròmmen (Q015p Stein)
|
Hoe noemt u een dof, laag, grommend geluid voortbrengen, gezegd van honden (grauwelen, gronzen, grommen, grozen, grollen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
boerengoed:
būrǝgǫu̯t (Q015p Stein),
geleg:
gǝlē̜ ̞x (Q015p Stein),
goed:
gōt (Q015p Stein)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
27829 |
grondgalerij |
grondgalerij:
gronjtjgalǝri (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits]),
zoolbaan:
zoalbān (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Galerij, in de strijkrichting van de koollaag gedreven, die ligt op het niveau van de verdieping. De grondgalerij wordt in voorkomende gevallen gebruikt voor de afvoer van de gewonnen kolen. Zie ook het lemma Vervoergalerij. Wat betreft de woordtypen "zoolstol" en "zoolbaan", volgens Lochtman (pag. 50) is de eerstgenoemde term van toepassing op een grondgalerij die in aanleg is. Is de galerij gereed, dan spreekt men in Q 121 van een "zoolbaan". De invuller uit Q 33 merkt over de grondgalerij op dat men die op de mijn Emma tot ongeveer 1946 gebruikte. Het was een horizontale gang door de koollaag. De zegsman uit Q 15 bevestigt dit voor de mijn Maurits en voegt daar nog bij dat een grondgalerij nooit kaarsrecht ("zoolbaan") kon zijn omdat de koollaag nooit geheel vlak lag. [N 95, 374; monogr.; N 95, 279; N 95, 280; N 95, 926; N 95, 929]
II-5
|
31854 |
grondschaaf |
grondschaaf:
gronjtšāf (Q015p Stein)
|
Plat schaafje van hout of staal waarvan de schaafbeitel aan de onderzijde ver uitsteekt en waarmee de bodem van diepe groeven verder wordt uitgediept of zuiver geschaafd. Zie ook afb. 48. De grondschaaf wordt door de timmerman, wagenmaker en kuiper gebruikt. De timmerman werkt er onder meer de nesten mee af in trapbomen. Nesten zijn gesloten groeven in de zijstukken van trappen, waar de traptreden, stootborden etc. in worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 78; N G, 37b; N 55, 114 add.; A 32, 3 add.; monogr.]
II-12
|