24951 |
grondwater |
grondwater:
grondjwater (Q015p Stein),
gròndjwater (Q015p Stein),
zakwater:
zakwatijr (Q015p Stein)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30054 |
grondwerker |
grondwerker:
grontwerkǝr (Q015p Stein)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
25005 |
groot in zijn soort |
bonkig:
bonkig (Q015p Stein),
fel groot:
fel graot (Q015p Stein)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bes:
beͅš (Q015p Stein),
bestemoeder:
béstemooder (Q015p Stein),
vroeger
bestemoder (Q015p Stein),
grootmoeder:
graotmoder (Q015p Stein, ...
Q015p Stein,
Q015p Stein),
groitmooder (Q015p Stein),
groətmoder (Q015p Stein),
groətmooder (Q015p Stein),
grōətmōdər (Q015p Stein),
oma:
oma (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
groitauwers (Q015p Stein),
grōətau̯ərs (Q015p Stein)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
bestevader:
beͅstəvādər (Q015p Stein),
béstevader (Q015p Stein),
vroeger
bestevader (Q015p Stein),
grootvader:
graotvader (Q015p Stein, ...
Q015p Stein,
Q015p Stein),
groitvader (Q015p Stein),
groətvader (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
grōət˃vādər (Q015p Stein),
opa:
opa (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
28721 |
grootwerk |
groot werk:
graǝt wɛrk (Q015p Stein)
|
Het werk dat bestaat in het maken van grote kledingstukken zoals colberts en winterjassen. [N 59, 194b]
II-7
|
25004 |
grootx |
groot:
graöt (Q015p Stein),
groat (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
groojt (Q015p Stein),
groət (Q015p Stein)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
18530 |
grote binnenzak |
grote tas:
groawte tesj (Q015p Stein)
|
een grote binnenzak onder in de jas,(notariszak, notaristes?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
33317 |
grote boerderij |
hof:
hōf (Q015p Stein),
hǭf (Q015p Stein)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|