e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

Gevonden: 5275
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
automatische schroevendraaier pomp: pomp (Stein) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de ratelschroevendraaier en de pompschroevendraaier. De ratelschroevendraaier lijkt op een gewone schroevendraaier, maar is voorzien van een vrijloop die ervoor zorgt dat hij hij bij het terughalen niet telkens van de schroef afgenomen hoeft te worden. De vrijloop maakt een ratelend geluid bij het terughalen. De ratelschroevendraaier wordt gebruikt om schoeven los en vast te draaien op moeilijk bereikbare plaatsen, waar men geen hele slag van 360° kan maken. Door een schuif in te stellen kan men naar believen links- of rechtsom draaien of het mechanisme vastzetten; in het laatste geval werkt men ermee als met een gewone schroevendraaier. De pompschroevendraaier is een schroevendraaier waarmee men door middel van het op en neer bewegen van het handvat schroeven vast- en losdraait. De schroevendraaier is daartoe voorzien van een spiraal die de op- en neergaande beweging omzet in een draaiende. De pompschroevendraaier kan net als de ratelschroevendraaier ingesteld worden om naar links of naar rechts te draaien of om als een gewone schroevendraaier gebruikt te worden. Zie ook afb. 92. [N 53, 137-139] II-12
autoped autoped: autoped (Stein, ... ), p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.  autoped (Stein) Autoped. || Het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje]. [N 88 (1982)] III-3-2
avegaar ever: ē̜vǝr (Stein), lepelever: lē̜pǝlē̜vǝr (Stein) Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.] II-12
averechts, achterstevoren averechts: averegts (Stein), verkeerd: verkeerd (Stein) niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)] III-4-4
avondmaal avondbrood: aombròòd (Stein), aombròòot (Stein), aomeraut ète  aomeraut (Stein), oi Fr. froid, maar dan korter  aombroid (Stein), verbastering van avond-brood  aomeroad (Stein), avondeten: aovendäten (Stein), aovendèten (Stein) de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 20 of 21 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 20 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)] III-2-3
avondspin avondspin: eigen spellingsysteem  aovendspén (Stein) spin, gelukbrengende ~ die men bij avond op muren ziet zitten [aovendspin] [N 26 (1964)] III-4-2
azijn eedje: èètje (Stein), êtje (Stein), eedje-zuur: éétjezoer (Stein), essig: essig (Stein) azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baantje glijden op het ijs keien: kejen (Stein), kejje (Stein, ... ), kèjje (Stein), roetsjen: rôôtje (Stein), (ijsbaan = kèj).  rôtsjen (Stein) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] III-3-2
baard baard: baart (Stein, ... ), bárd (Stein), bārt (Stein), vinnen: venǝ (Stein) baard [DC 01 (1931)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, II-6, III-1-1
babbelaar suikerbabbeltje: soekerbebbelke (Stein) babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] III-2-3