24556 |
jeneverbes |
sleekriek:
-
sleekreek (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [DC 30 (1958)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
hae haet jeuk (Q015p Stein),
jeu:k (Q015p Stein),
jeuk (Q015p Stein, ...
Q015p Stein,
Q015p Stein),
jeu‧k (Q015p Stein),
krets:
de kréts (Q015p Stein),
kriebel:
kriebel (Q015p Stein)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
`t begint te jeuke (Q015p Stein)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
gicht:
gicht (Q015p Stein),
gig (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] || Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21280 |
joelen |
met de handen vallen?:
ps. het eerste woord is niet goed leesbaar!
vult mit de henge (Q015p Stein),
schreeuwen:
sjrèèuwen (Q015p Stein)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21814 |
jokken |
bazelen:
Van Dale: bazelen, 1. revelen, onsamenhangende taal spreken; -2. (gewichtig uitpakken maar toch) onzin praten.
bazelen (Q015p Stein)
|
onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
kwabje:
kwabbeke (Q015p Stein),
kweker:
kwèker (Q015p Stein),
vlug vogeltje:
vlukveugelke (Q015p Stein)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || een vogel die nog gevoerd moet worden (kwèker) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kaal:
kal (Q015p Stein),
kak:
kak (Q015p Stein),
naakt:
naatsj -volgt (Q015p Stein)
|
nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)] || nog niet in staat om te vliegen, gezegd van jonge vogels (kak, kwak) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŋt (Q015p Stein),
WBD/WLD
jònk (Q015p Stein),
jongen (mv.):
jongen (Q015p Stein),
jongt:
jŏngt (Q015p Stein)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)]
I-11, III-4-2
|