e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

Gevonden: 5275
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baby, zuigeling baby: thans  baby (Stein), kindje: kindje (Stein, ... ) baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)] III-2-2
badding badding: badeŋ (Stein) Benaming voor een plank met een dikte van 6 cm (2.5 duim) en een breedte van 10 tot 17.5 cm (4 tot 7 duim). [N 50, 73o; L 40, 56 add.; monogr.] II-12
badknecht badknecht: batknɛx (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]) Man die het badlokaal, eventueel ook het kleedlokaal, schoonhoudt. Volgens Lochtman (pag. 166) was het op de Domaniale mijn gebruikelijk in het kleedlokaal van "kouwewärter" te spreken en in het badlokaal van "badknecht". [N 95, 126; monogr.] II-5
badmeester badmeester: batmęjstǝr (Stein  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I]) Toezichthouder over de badknechten. [N 95, 126; monogr.] II-5
bagagewagen bak: bak (Stein) een bagagewagen bij een trein [fourgon, bak] [N 90 (1982)] III-3-1
baggermolen zandzuiger: zendjzoeger (Stein), zuiger: zuiger (Stein) een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)] III-3-1
bak om boter in te kneden baar: bār (Stein  [(platte aarden schotel)]  ), porceleinen kom: porceleinen kom (Stein) Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I] I-11
bakblik plaat: plaat (Stein) De metalen vorm, een blik of bus, waarin de bakker het deeg laat narijzen voordat hij het in de oven plaatst. Vaak wordt het deeg op een plaat gelegd met soms die beperking dat het dan om het bereiden van witbrood gaat (Q 82) of om het maken van vla, beschuit of broodjes (Q 191, 204 en L 291). Vroeger moet men het deeg, vooral van roggebrood, ook wel op de stenen van de ovenvloer geplaatst hebben (in L 289b en L 291). In Q 204 plaatst men het opgemaakte deeg ook wel op vierkante stukken karton. Volgens Schoep (blz. 100) wordt het gevormde brood na het opmaken hetzij in bussen hetzij tussen kleedjes gelegd. Zo wordt het woordtype "deegkleedje" in dit lemma verklaarbaar. [N 29, 37; monogr.] II-1
baken baken: bake (Stein), baken (Stein) elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)] III-3-1
bakken bakken: bàkkə (Stein), braden: brosjen (Stein) bakken [RND] || bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] III-2-3