17677 |
knie |
knie:
kne.j (Q015p Stein),
kneej (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
kné (Q015p Stein)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
27552 |
kniebeschermer |
knie-/knijstuk:
knēstøk (Q015p Stein),
knielap:
knēlap (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Bescherming voor de knieēn, vooral noodzakelijk in lage pijlers. De "knielap" was volgens een invuller uit Q 121 van vilt, de "knieschoner" van leer. [N 95, 885; monogr.] || Rubber of leren kapje dat ter bescherming over de knie wordt gedragen. De kniebeschermer wordt volgens de invuller uit L 330 vooral gebruikt tijdens het leggen van vloeren in gebouwen. [N 30, 6b; monogr.]
II-5, II-9
|
17678 |
knieholte |
hees:
hìês (Q015p Stein)
|
knieholte [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
het vreet aan mich:
frit aan mich (Q015p Stein),
kniezen:
kniezen (Q015p Stein)
|
een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
kniepen (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
pitsen:
pitsjen (Q015p Stein)
|
Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
y(3)̄f (Q015p Stein, ...
Q015p Stein),
klotje:
kloͅtjə (Q015p Stein),
muldje:
muldje (Q015p Stein)
|
Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
huiven:
uuven (Q015p Stein)
|
Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (Q015p Stein, ...
Q015p Stein,
Q015p Stein),
putje:
putje (Q015p Stein),
pötje (Q015p Stein)
|
Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22570 |
knikkers laten rollen: knikkeren |
huiven:
uuven (Q015p Stein),
y(3)̄və (Q015p Stein)
|
Knikkers laten rollen [druilen, trullen, dullen, reuzelen, dreutelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22360 |
knikkers laten stuiteren: knikkeren |
huiven:
uuven (Q015p Stein),
y(3)̄və (Q015p Stein)
|
Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|