e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

Gevonden: 5275
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balstuk [wld ii.10, p. 60] balstuk: baltsjtük (Stein) Een halve zool (halfzool, halflap?) [N 60 (1973)] III-1-3
baluster baluster: bāløstǝr (Stein) Spijl van een trapleuning. [N 55, 138; monogr.] II-9
band reep: ręjp (Stein) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
bandgalerij bandgalerij: banjtjgalǝri (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]) Galerij waarin het transport met behulp van een transportband plaatsvindt. Een bandgalerij kan zowel een aanvoer- als een afvoergalerij zijn (Lochtman pag. 58). [N 95, 376; monogr.] II-5
bandiet deugniet: deugneet (Stein), smeerlap: smêêrlap (Stein) een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandje over de mouw aan de onderkant pat (<fr.): cfr. WNT: pat (I) [van fr. patte], bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.  pat (Stein) een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)] III-1-3
bandschort met borststuk helpenscholk: helpescholk (Stein), helpesjolk (Stein), scholk: scholk (Stein) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
bang bang: bang (Stein), schuw: sjoewe (Stein) een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik angstpiemel: ennen angstpiemel (Stein), bangerik: bangerik (Stein), bangeschijterd: enne bangeschieterd (Stein), schijthuis: e sjie‧thōēs (Stein), sjiethoes (Stein), ⁄n schie‧thoe‧s (Stein), vottes: è vottis (Stein) bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] III-1-4
bank van lening bank: bank (Stein), bank van lening: bank van leaning (Stein), pandhuis: pandjhoes (Stein) de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)] III-3-1