e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuchen kriebelhoest (zn.): kriebel hoos (Stein), rochelen: rochelen (Stein) Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)] III-1-2
kudde volwassen varkens kudde: køt (Stein), kø̜t (Stein) In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kuif kuif: koef (Stein, ... ) kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)] III-1-1, III-4-1
kuiken kuiken: kȳkǝ (Stein), kȳkǝn (Stein) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuiltje (in de kin / wangen) kuiltje: kuulke (Stein, ... ) Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)] || Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)] III-1-1
kuiper kuiper: kȳpǝr (Stein) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuipstuk kuipstuk: kūpstø̜k (Stein) Bij een trap met een kwart of halve wenteling, het verbindende stuk hout tussen de rechte gedeelten, waarin de houtvezels verticaal lopen en waarin zodoende het boven- en het ondervlak kopshout te zien geeft. Voor het vervaardigen van een kuipstuk wordt meestal iepehout genomen omdat dit taai is en zich beter dan bijvoorbeeld vurehout laat bewerken. [N 55, 122a] II-9
kuis, ingetogen kuis: kuis (Stein), modeste (fr.): (accent op tweede lettergreep).  modes (Stein), zuiver: zuuver (Stein) kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)] III-2-2
kuit kraaltjeskuit: krelkeskuut (Stein), kuit: kuut (Stein, ... ), kút (Stein), WBD/WLD  kuut (Stein) Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)] III-1-1, III-4-2
kuitbroek kuitbroek: kuutbrook (Stein) een kuit- of kniebroek [N 59 (1973)] III-1-3