24917 |
landstreek |
contrei:
contrei (Q015p Stein),
streek:
streek (Q015p Stein, ...
Q015p Stein)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18286 |
lange broek |
broek:
brook (Q015p Stein),
lange broek:
lang brook (Q015p Stein)
|
een lange broek [N 59 (1973)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24733 |
lange dunne tak |
gard:
gêêrt (Q015p Stein)
|
Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
hoos:
haoze (Q015p Stein)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
kokkel:
kòekel (Q015p Stein),
lange neus:
lang naas (Q015p Stein)
|
neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
lange onderbroek:
lang óngerbrook (Q015p Stein)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18552 |
lange smalle broekzak |
duimstoktas:
daemstoktēsj (Q015p Stein)
|
lange smalle zak op broekspijp (voor mes, duimstok etc.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
24906 |
lange tijd |
toer:
toer (Q015p Stein)
|
een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24418 |
langpootmug |
langpootmug:
langpoatmuk (Q015p Stein),
langpootvlieg:
WBD/WLD
langpootvleeg (Q015p Stein),
slijkmug:
sjlaekmök (Q015p Stein)
|
Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)] || langpootmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
27798 |
langs de snoeren kijken |
richting trekken:
rexteŋ trękǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma])
|
Kijken of de richting van de mijngang goed is. De richting moet naar het werkfront worden doorgetrokken. Voordat men hiertoe overgaat, controleert men eerst of de richting nog wel bruikbaar is. Daartoe bevestigt men drie richtingssnoeren. Hangen deze in een rechte lijn, dan wordt het derde snoer, dat uitsluitend voor controle dient, verwijderd. De richting wordt met behulp van de twee overige doorgetrokken. Daarvoor zijn drie man nodig: één die langs de snoeren kijkt, één die het tweede snoer belicht, terwijl de derde man een lamp voor het front hangt of vasthoudt. Hiervoor wordt bij voorkeur een benzinelamp gebruikt. De vlam wordt zodanig getemperd, dat zij vanaf de richtingssnoeren nog juist duidelijk zichtbaar is. Dit gebeurt om de grootst mogelijke nauwkeurigheid te krijgen. De persoon die viseert geeft door bewegingen met de lamp naar links of naar rechts te kennen naar welke kant de lamp aan het front verplaatst moet worden (Driessen pag. 128-129). [N 95, 851]
II-5
|