e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mals, gezegd van boter smeug: smeujig (Stein), zacht: zagt (Stein) mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)] III-2-3
man kerel: kɛl (Stein), man: [d\\ man\\ mo:t s\\n vro.uw b\\ßrm\\]  manə (Stein) man [RND], [RND] III-3-1
man, mannelijke zangvogel man: maane (Stein), mannetje: menke (Stein, ... ) mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] III-4-1
man, manspersoon man: man (Stein) man. (Bestaat er een woord voor man in de beteekenis van echtgenoot?) [DC 05 (1937)] III-2-2
manchet manchet: manchet (Stein, ... ) de boord onder aan de mouw (manchet?) [N 59 (1973)] || manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
mangel, wringer wringer: wringer (Stein) Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
manier manier: benier (Stein), meneer (Stein) de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)] III-1-4
manken met ??n been trekken: mit ein bein trêkke (Stein) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] III-1-2
mankeren mankeren: mankeert gêt (Stein), mankeren (Stein) Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] III-1-2
mannelijk jong van de geit bokje: bøkskǝ (Stein) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12