29033 |
openpersen |
gladpersen:
glatpęsǝ (Q015p Stein)
|
De naden aan weerszijden platpersen of openpersen. [N 59, 186]
II-7
|
18163 |
opereren |
opereren:
operere (Q015p Stein),
snijden:
snieën (Q015p Stein)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30321 |
opgelegde naald |
sluiting met dubbel rabat:
slūteŋ męt˱ dø̜bǝl rābat (Q015p Stein)
|
Tweevleugelramen sluiten met een naad tegen elkaar. Om deze naad dicht te houden wordt de ene vleugel aan de voor- en de andere aan de achterzijde voorzien van een rechtopgaande lat waarvan de ene helft half over de naad reikt en het andere gedeelte op de vleugel is bevestigd. Deze latten worden naalden genoemd. [N 55, 45a; N 55, 46]
II-9
|
20717 |
opgewarmde koffie |
opgewarmde zauwel:
opgewermde zoawel (Q015p Stein)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18524 |
opgezette zak |
stolptas:
stòlp.tesj (Q015p Stein)
|
een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
22402 |
opgooien (tossen) |
bikkelen:
bikkelen (Q015p Stein),
opgooien:
opgwaoje (Q015p Stein)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27164 |
ophaalmachine |
ophaalmachine:
ophoalmǝšin (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De machine waarmee de kooien in de schacht opgehaald en neergelaten worden. [N 95, 81; monogr.]
II-5
|
27244 |
ophaalmachinist |
ophaalmachinist:
ophoalmašǝnes (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.]
II-5
|
18218 |
ophanger |
lus:
lus (Q015p Stein),
løs (Q015p Stein)
|
het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37]
II-7, III-1-3
|
19293 |
ophitsen |
ophitsen:
ophitsen (Q015p Stein),
opstoken:
opsteuke (Q015p Stein)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|