e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slons (slodder?) slons: slons (Stein), sloor: sloejer (Stein) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] III-1-4
slootjespringen beekjespringen: bēͅəkskə spreͅiŋə (Stein), kapoetelen: [Cf. suggestie bij vraagstelling]  kapoetelen (Stein) Slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
slordig slordig: slordig (Stein, ... ) onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] III-1-4
slotkant slotkant: slǭtkɛnjt (Stein) De zijde van de deur waar het slot is aangebracht. [N 55, 34b] II-9
slotschroef slotschroef: slǫtšrūf (Stein) Schroef, bestaande uit een ronde steel met onder de platronde kop een vierkant gedeelte. Zie ook afb. 149. De slotschroef wordt gebruikt om hengsels aan deuren en ramen te bevestigen. Het vierkante gedeelte ervan verhindert dat de schroef gaat draaien wanneer er een moer op wordt geschroefd. [N 54, 29] II-12
sluier communiesluier: communiesluier (Stein), sluier: sluier (Stein) sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3
sluik haar rechte borstelen: rechte böstele (Stein) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren noeneren: (`smiddags slapen)  nunjere (Stein), sluimeren: sloemere (Stein) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluipen sluipen: sloepen (Stein, ... ) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2
sluis sluis: sloes (Stein), sluis (Stein) de inrichting waardoor twee wateren naar believen gescheiden of met elkaar in verbinding gebracht kunnen worden (sluis, erk, sas) [N 90 (1982)] III-3-1