e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluisdeur deur: deur (Stein), schoft: schoft (Stein) het ophijsbare deel van een sluis (schoft) [N 90 (1982)] III-3-1
sluismeester sluismeester: sluismeister (Stein) de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)] III-3-1
sluiten (van grond) hel worden: weurd helle (Stein), vervloeren: vervloeren (Stein) hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)] III-4-4
sluiting aan de ovendeur schoude: šǭw (Stein) Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b] II-1
sluitpin splitnagel: splētnāgǝl (Stein) De bout die door het in de kozijnstijl geboorde gat wordt gestoken. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Grendelboom'. [N 55, 72b] II-9
sluitplaat slietplaat: slētplāt (Stein) Plaat in de kozijnstijl waar de schoot van het slot in valt. [N 54, 103e] II-9
sluitplank strook: strōk (Stein) De laatste plank van het dakbeschot, die eventueel bijgeschaafd moet worden. Het plaatsen van de sluitplank werd in L 385 'stuk inzetten' ('štø̜k˱ enzetǝ') genoemd. [N 54, 181] II-9
sluitspeld knipspang: knip-spang (Stein), toespang: toe spang (Stein), ⁄n toe spang (Stein) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)] III-2-2
sluitwig kijl: kīl (Stein), spie: spi (Stein) Wanneer de pen bij een open pen-en-gatverbinding uitsteekt, wordt hij met behulp van een wig vastgezet. Zie ook afb. 139. Door de wig te verwijderen, kan de verbinding weer uit elkaar genomen worden. [N 54, 61] II-12
slurpen lepsen: löpse (Stein), slurpen: slurpen (Stein) slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3