30258 |
steensponning |
steensponning:
stęjnsponeŋ (Q015p Stein)
|
Haaks of schuin uitgevoerde sponning aan buitendeurkozijnen die op de stenen aansluit. De steensponning bevordert het vaststaan van het kozijn in het metselwerk. [N 55, 16]
II-9
|
27852 |
steenstof strooien |
stub gooien:
štø̜p gōajǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
Het bestrooien van de omgeving van de boor- of schietgaten met steenstof om mijngasexplosies tegen te gaan. De steenstofbestrooiing geschiedt vóór het laden van de schietgaten. [N 95, 403]
II-5
|
28205 |
steenstof, steenmul |
steenstub:
štęjnštø̜p (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Fijne deeltjes van het gesteente die loskomen bij het boren of instortingen. Steenstof is gevaarlijker dan kolenstof. Bij inademing kan steenstof oorzaak zijn van stoflongziekte of silicose. [N 95, 770; monogr.; N 95, 780; Vwo 161; Vwo 164; Vwo 165; Vwo 623; Vwo 625; Vwo 748]
II-5
|
24251 |
steenuil |
katuil:
katuul (Q015p Stein),
katuiltje:
katuulke (Q015p Stein),
steenuil:
steinuul (Q015p Stein)
|
steenuil || uil: steenuil (22 vrij klein en afgerond; veel bij boerderijen, knotwilgen en schuurtjes; roep [wieuw, wieuw] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28122 |
steenval |
steenval:
štęjnval (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Af- of instorting van stenen. Bij de voorbereiding, bij het maken van vloergaten voor de galerijstijlen, bij het maken van een steengang, bij het nabreken van het dak, steeds moest men beducht zijn voor steenval. Door het bekloppen van het dak en de wanden van een gang kon men constateren waar de zwakke plekken zaten. Dan kon men maatregelen nemen. [N 95, 887]
II-5
|
27758 |
steenwerk |
steenwerk:
štęjnwɛrk (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Alle werken die in het gesteente, dus buiten de steenkoollagen, worden aangelegd. Daartoe behoren onder meer het delven van schachten, het drijven van steengangen, het maken van tussenschachten, op- en neerbraken en diverse ondergrondse ruimten als pompenkamers (Handboek H pag. 99). [N 95, 792; monogr.]
II-5
|
27992 |
steile pijler |
steile pijler:
stīlǝ pęjlǝr (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
steile wand:
stīlǝ wanjtj (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 35 en 90 graden. [N 95, 286; monogr.]
II-5
|
24383 |
stekelbaars |
koemel:
vr.
kômmel (Q015p Stein),
roodborstje:
min. of mn. - niet goed leesbaar
roadbursjke (Q015p Stein),
stekelbaars:
stekelbaars (Q015p Stein),
WBD/WLD
stekelbaars (Q015p Stein)
|
Hoe noemt u de stekelbaars: een vis die in de winter naar zee trekt en in het voorjaar terugkomt naar zoet water om zich voort te planten. Hij heeft geen schubben maar beschermende plaatjes. Op de rug komen drie stekels voor, op de buik twee. Het mannetje [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17820 |
steken |
steken:
stęjkǝn (Q015p Stein)
|
Het prikken met de angel in de huid door de bijen. [N 63, 73b; Ge 37, 124; monogr.]
II-6
|
31920 |
steken met een beitel |
afsteken:
āfstē̜kǝ (Q015p Stein),
opzuiveren:
ǫp˲zȳvǝrǝ (Q015p Stein),
steken:
stē̜kǝ (Q015p Stein)
|
Met behulp van een beitel hout verwijderen, bijvoorbeeld van horizontale vlakken of om hoeken en gaten bij te werken. [N 53, 46a-d]
II-12
|