e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weerborstel werewas: werrewas (Stein) valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)] III-1-1
weerlichten schimmeren: ⁄t sjummert (Stein), weerlichten: waerleechten (Stein), wèèrleechten (Stein), wèèrlichten (Stein), wêêrleechten (Stein) bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4
weerlichtx weerlicht: wèrlich (Stein), wèèrlicht (Stein), wéérlich (Stein) bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] III-4-4
weersgesteldheid weer: weer (Stein, ... ), wĕĭr (Stein), wèr (Stein), wère (Stein) weer [DC 03 (1934)] III-4-4
weg weg: wɛg (Stein) weg [RND] III-3-1
weggrissen grissen: grissen (Stein), rutschen (du.): rôtse (Stein) grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)] III-1-2
wegkwijnen kwelen: kwelen (Stein), uitteren: ōēt têre (Stein) (Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)] III-1-2
wegsnijden kant(en) afdunnen: kantǝ āfdønǝ (Stein) Wegsnijden van de naadinleg, kanten afdunnen. [N 59, 117b] II-7
wegwijzer wegwijzer: wegwiezer (Stein), wêêg wiezer (Stein) een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)] III-3-1
wei band: bē̜njtj (Stein), botermelk: boi̯tǝrmelk (Stein), dikke wei: dikke wei (Stein), groes: grau̯s (Stein), grǫu̯s (Stein), wei: wē̜i̯ (Stein), węi̯ (Stein, ... ) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8