17692 |
kwijl |
zever:
zeivör (L378p Stevensweert)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
m´t de stert
kwispele (L378p Stevensweert)
|
kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|
33324 |
l-vormige hoeve |
half krukhuis:
halǝf krøkhūs (L378p Stevensweert)
|
Navraag of er verschil in benaming was tussen een L-vormig bouwwerk waarvan de korte poot wordt gevormd hetzij door het woonhuis, hetzij door een schuur of stal, leverde geen nieuwe termen op. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 3. [N 4A, 1b en 2c]
I-6
|
24925 |
laag grond |
laag:
loach (L378p Stevensweert)
|
laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (L378p Stevensweert),
zomp:
zomp (L378p Stevensweert)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lęǝxtǝ (L378p Stevensweert),
zonk:
zōnk (L378p Stevensweert)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
stēēvele (L378p Stevensweert)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18359 |
laars met sluitriempje |
gespstevel:
gespsteevel (L378p Stevensweert)
|
laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
kapstevel:
kapstēēvel (L378p Stevensweert),
stevel:
stevele (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)] || laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
stevelschacht:
steevesjag (L378p Stevensweert)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)]
III-1-3
|