27367 |
laden |
laden:
lāi̯ǝ (L378p Stevensweert)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vrāx (L378p Stevensweert)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
lieègsjoon (L378p Stevensweert)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32447 |
lage klomp |
riemklomp:
rēm[klomp] (L378p Stevensweert)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
toeklomp:
toe klŏmpe (L378p Stevensweert)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
broek:
brōk (L378p Stevensweert),
zomp:
zomp (L378p Stevensweert)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18351 |
lakschoen |
gelakte schoen:
gelakde sjoon (L378p Stevensweert)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
lam (L378p Stevensweert),
lamp (L378p Stevensweert),
lāmp (L378p Stevensweert),
lamme:
lamǝ (L378p Stevensweert),
lammetje:
lɛmkǝ (L378p Stevensweert),
schaapje:
šøpkǝ (L378p Stevensweert),
šø̜pkǝ (L378p Stevensweert)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (L378p Stevensweert)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
week (L378p Stevensweert),
wek (L378p Stevensweert)
|
lampepit [SGV (1914)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|