18599 |
lange onderbroek? |
lange onderboks:
lang ongerboks (L378p Stevensweert),
lange onderboks voor manslui:
lang ongerboks veur mansluj (L378p Stevensweert),
onderboks:
ŏngerboks (L378p Stevensweert)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18558 |
lange overjas |
goede jas:
gooije jas (L378p Stevensweert)
|
jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18552 |
lange smalle broekzak |
boksenschede:
boksesjeij (L378p Stevensweert)
|
zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33323 |
langwerpige hoeve |
langhuis:
laŋkhūs (L378p Stevensweert),
schuurhuis:
šȳrhūs (L378p Stevensweert
[(met de deeldeuren in de lange gevel)]
)
|
Het boerderijtype waarbij het bouwwerk één geheel vormt; woonhuis, stallen en schuur zijn achter elkaar geplaatst onder één langwerpig dak. Navraag naar verschil in boerderijbenaming, wanneer de grote deeldeuren in de korte of achtergevel dan wel in de lange zijgevel zijn geplaatst, leverde slechts in drie plaatsen een positief antwoord op. Zie onder de typen gevelhuis en schuurhuis. Waar de opgave identiek is met de naam voor de boerderij in het algemeen (zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1), ook voor de fonetische documentatie van deze opgaven), is doorgaans aangegeven dat dit het enig voorkomende type is en derhalve geen specifieke naam heeft. De betreffende opgaven zijn wel bij de lemmata 1.2.1 - 1.2.6 opgenomen en staan telkens vooraan in het lemma. Bij het type langhuis is niet goed uit te maken of het om een woordgroep dan wel om een samenstelling gaat. Slechts een enkele keer is het woordaccent aangegeven; dan staat het op de eerste lettergreep. Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 2. [N 4A, 1a en 2a]
I-6
|
19599 |
lantaarn |
lucht:
luch (L378p Stevensweert)
|
lantaarn [SGV (1914)]
III-2-1
|
18346 |
lap op een schoen |
huifje:
huufke (L378p Stevensweert)
|
lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18980 |
laster |
laster:
laster (L378p Stevensweert)
|
laster [SGV (1914)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lĕstig (L378p Stevensweert)
|
lastig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
loate (L378p Stevensweert)
|
laten [SGV (1914)]
III-1-2
|
33384 |
latierboom |
schutting:
šø̜teŋ (L378p Stevensweert)
|
Een horizontale balk die twee paarden van elkaar scheidt, meestal hangend aan kettingen, ook wel vast verbonden. In plaats van een hangende balk kan er ook een eenvoudige en niet al te hoge tussenwand zijn. Met een box is een afgeschutte ruimte voor één paard bedoeld; de tussenwand maakt dan deel uit van de box. [N 5A, 59d; monogr.]
I-6
|