e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mot mot: mot (Stevensweert), mōt (Stevensweert) mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)] III-4-2
motregen, fijne regen kattenpis: káttöpis (Stevensweert), motregen: mot règen (Stevensweert), motregen (Stevensweert), muggenpis: mököpis (Stevensweert), smiezelig: smiezelig (Stevensweert) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen miezelen: miezele (Stevensweert), ’t begint te miezele (Stevensweert), siebelen: siebele (Stevensweert), zemelen: zeemölö (Stevensweert), zemele (Stevensweert), zeveren: zeivere (Stevensweert), zeiveren (Stevensweert), ziemelen: ’t begint te zéémele (Stevensweert) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mout mout: mout (Stevensweert) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw hazesprong: hāzǝšprøŋk (Stevensweert), mouw: moew (Stevensweert) Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)] I-9, III-1-3
mouw met kanten plooisel lob: [sic]  lobbe (Stevensweert) mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)] III-1-3
mouwschort toe scholk: toewe sjŏlk (Stevensweert) schort met mouwen [N 24 (1964)] III-1-3
mug mug: mök (Stevensweert) steekmug [DC 18 (1950)] III-4-2
muik mout: mōēt (Stevensweert), mouting: motting (Stevensweert), mottjing (Stevensweert) meuk [SGV (1914)] || mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)] III-2-3
muilpeer peer: ein pèèr géévö (Stevensweert) Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] III-1-2