24355 |
mot |
mot:
mot (L378p Stevensweert),
mōt (L378p Stevensweert)
|
mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
kattenpis:
káttöpis (L378p Stevensweert),
motregen:
mot règen (L378p Stevensweert),
motregen (L378p Stevensweert),
muggenpis:
mököpis (L378p Stevensweert),
smiezelig:
smiezelig (L378p Stevensweert)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
miezelen:
miezele (L378p Stevensweert),
’t begint te miezele (L378p Stevensweert),
siebelen:
siebele (L378p Stevensweert),
zemelen:
zeemölö (L378p Stevensweert),
zemele (L378p Stevensweert),
zeveren:
zeivere (L378p Stevensweert),
zeiveren (L378p Stevensweert),
ziemelen:
’t begint te zéémele (L378p Stevensweert)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
mout:
mout (L378p Stevensweert)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hāzǝšprøŋk (L378p Stevensweert),
mouw:
moew (L378p Stevensweert)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)]
I-9, III-1-3
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
lob:
[sic]
lobbe (L378p Stevensweert)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
toe scholk:
toewe sjŏlk (L378p Stevensweert)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mök (L378p Stevensweert)
|
steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20598 |
muik |
mout:
mōēt (L378p Stevensweert),
mouting:
motting (L378p Stevensweert),
mottjing (L378p Stevensweert)
|
meuk [SGV (1914)] || mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17872 |
muilpeer |
peer:
ein pèèr géévö (L378p Stevensweert)
|
Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)]
III-1-2
|