24215 |
nest |
nest:
nès (L378p Stevensweert),
nèste (L378p Stevensweert),
Eeme op het nès traape (op heterdaad)
nès (L378p Stevensweert)
|
nest [SGV (1914)], [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
WLD vervoeging v. t franse "fais
néés (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34521 |
nestei |
nestei:
nęsęi̯ǝ (L378p Stevensweert)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
bōēwö (L378p Stevensweert)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
uitvliegen:
ōētvleegö (L378p Stevensweert),
vlug:
vlök (L378p Stevensweert)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
28782 |
neteldoek |
doek:
dōk (L378p Stevensweert)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
34104 |
netmaag |
netmaag:
nɛtmāx (L378p Stevensweert)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
17608 |
neus |
neus:
naas (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert)
|
neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gevel (L378p Stevensweert),
kokker:
kóker (L378p Stevensweert)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
voorste, het -:
vūèste (L378p Stevensweert)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|