24365 |
pos |
jood:
WLD
jōēt (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt u de pos: een zoetwatervis met een groenachtige bruine rug. De onderzijde is zilverwit. Hij is overdekt met bruine vlekjes, ook op de vinnen. Beide rugvinnen zijn door een vlies met elkaar verbonden. Hij kan ongeveer 20cm lang worden (post, pos, [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33171 |
poten |
planten:
plantǝ (L378p Stevensweert),
poten:
pǭtǝ (L378p Stevensweert)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-5
|
33350 |
potstal |
meststal:
męs[stal] (L378p Stevensweert)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
21006 |
prei |
poor:
poar (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
[DC 13 (1945)]prei [SGV (1914)]
I-7
|
22687 |
prent(je) |
prent(je):
print (L378p Stevensweert)
|
prent [SGV (1914)]
III-3-2
|
19333 |
pret, schik |
plezier:
Opm. men hoort ook wel spas (met een ? boven de a), maar dat hoort hier niet thuis.
weer höbbe plezeer gehad (L378p Stevensweert),
schik:
schik (L378p Stevensweert)
|
[schik] wij hebben ~gehad [SGV (1914)] || schik [SGV (1914)]
III-1-4
|
23326 |
priester |
geestelijke:
geistelik (L378p Stevensweert)
|
priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
23307 |
priestersteek met ronde luifel |
steek:
stāīk (L378p Stevensweert)
|
priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)]
III-3-3
|
23243 |
processie |
processie (<lat.):
precessie (L378p Stevensweert)
|
processie [SGV (1914)]
III-3-3
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuve (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert)
|
proeven [SGV (1914)], [SGV (1914)] || proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|