34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
bonte:
bonjtjǝ (L378p Stevensweert),
rode:
rūǝi̯ (L378p Stevensweert),
witte:
witte (L378p Stevensweert)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuusje:
kyškǝ (L378p Stevensweert)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
kalfje:
kø̄fkǝ (L378p Stevensweert)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuik, kuik:
kyk, kyk (L378p Stevensweert),
kyǝk, kyǝk (L378p Stevensweert)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kyš (L378p Stevensweert)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lammetje:
lemkǝ (L378p Stevensweert)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
mek, mek:
mɛk, mɛk (L378p Stevensweert)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (L378p Stevensweert)
|
roepen [SGV (1914)]
III-3-1
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
geit:
gęi̯t (L378p Stevensweert)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
geitje:
gęi̯tjǝ (L378p Stevensweert)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|