19508 |
schoteltje |
schoteltje:
sjhuttelke (L378p Stevensweert)
|
schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
schouwer (L378p Stevensweert),
sjouwers trèkke (L378p Stevensweert),
šjauwer (L378p Stevensweert)
|
Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || schouder [SGV (1914)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
sjouwörbláát (L378p Stevensweert)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18679 |
schoudermanteltje |
pelerine (<fr.):
pelderien (L378p Stevensweert)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29984 |
schraag |
schraag:
šrāx (L378p Stevensweert)
|
Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.]
II-12
|
18133 |
schram |
krap:
krāp (L378p Stevensweert),
krĕp (L378p Stevensweert),
kràp (L378p Stevensweert)
|
schram [SGV (1914)] || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
krabbelen:
krābbele (L378p Stevensweert),
schrampen:
schràmpö (L378p Stevensweert)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
schrede:
schreij (L378p Stevensweert),
stap:
stāp (L378p Stevensweert),
stàp (L378p Stevensweert)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] || schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
schreeuwen:
schréĕve (L378p Stevensweert)
|
schreeuwen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
schrikkeljoar (L378p Stevensweert)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|