id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23339 | zonde | zonde: zŭnj (Stevensweert) | zonde [SGV (1914)] III-3-3 |
23340 | zonden | zonden: zŭnj (Stevensweert) | zonden (mv.) [SGV (1914)] III-3-3 |
20066 | zonnebloem | zonnebloem: - zônnebloom (Stevensweert) | Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [DC 60a (1985)] III-2-1 |
18342 | zool van een schoen | zool: zaol (Stevensweert) | zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3 |
28991 | zoom | zoom: zǫwm (Stevensweert) | De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7 |
20189 | zoon | jong: joong (Stevensweert), jòng (Stevensweert), zoon: zoon (Stevensweert, ... ), zooən (Stevensweert) | (zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2 |
20826 | zout | zout: zoit (Stevensweert) | zout [DC 03 (1934)] III-2-3 |
19222 | zuchten | zuchten: zuchte (Stevensweert) | zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4 |
21072 | zuigen | zuiken: zōēke (Stevensweert) | zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3 |
21324 | zuinig | zuinig: zuunig (Stevensweert) | zuinig [SGV (1914)] III-3-1 |