| 23339 |
zonde |
zonde:
zŭnj (L378p Stevensweert)
|
zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 23340 |
zonden |
zonden:
zŭnj (L378p Stevensweert)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 20066 |
zonnebloem |
zonnebloem:
-
zônnebloom (L378p Stevensweert)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
| 18342 |
zool van een schoen |
zool:
zaol (L378p Stevensweert)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (L378p Stevensweert)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
| 20189 |
zoon |
jong:
joong (L378p Stevensweert),
jòng (L378p Stevensweert),
zoon:
zoon (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
zooən (L378p Stevensweert)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 20826 |
zout |
zout:
zoit (L378p Stevensweert)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
| 19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchte (L378p Stevensweert)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
| 21072 |
zuigen |
zuiken:
zōēke (L378p Stevensweert)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
| 21324 |
zuinig |
zuinig:
zuunig (L378p Stevensweert)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|