17651 |
achterste |
achterste:
ĕchterste (L378p Stevensweert)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
àchtöroetgoan (L378p Stevensweert)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
achterbred:
axtǝrbręt (L378p Stevensweert),
bred:
brɛt (L378p Stevensweert)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17630 |
adamsappel |
adamsappel:
adamsappel (L378p Stevensweert)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24438 |
adder |
adder:
WLD
àddör (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
asem:
oasem (L378p Stevensweert)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
asemen:
aoseme (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert),
aore (L378p Stevensweert)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (L378p Stevensweert)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
33470 |
afdakje boven de poort |
regenslag:
rɛgǝslāx (L378p Stevensweert)
|
Het kleine afdakje dat op een muur is geconstrueerd boven de poort. [N 4A, 43b]
I-6
|