18866 |
driftig |
driftig:
driftig (L378p Stevensweert),
kort geverst:
kortgevês (L378p Stevensweert)
|
driftig [SGV (1914)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
pompernel:
pompernelle (L378p Stevensweert),
pompĕrnĕlle (L378p Stevensweert),
popperel:
/
pôpperel (L378p Stevensweert)
|
drijftol [SGV (1914)] || tol [SND (2006)] || tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drīēfzántj (L378p Stevensweert)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20499 |
drinken |
drinken:
drinke (L378p Stevensweert),
lessen:
leise (L378p Stevensweert)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
bierglas:
beerglaas (L378p Stevensweert)
|
drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
schopje:
helft van een bierglas
sjöpke (L378p Stevensweert)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
gat:
gāt (L378p Stevensweert),
watergat:
wātǝrgāt (L378p Stevensweert)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
droesem:
droesem (L378p Stevensweert)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33701 |
droge plekken in moeras |
donk:
doŋk (L378p Stevensweert)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zōēplap (L378p Stevensweert)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|