21312 |
duits |
duits:
duits (L378p Stevensweert)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
24583 |
duivekervel |
kervel:
-
kirvel (L378p Stevensweert)
|
gewone duivekervel [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenslag:
dūvǝslāx (L378p Stevensweert),
spijker:
spieker (L378p Stevensweert),
spikǝr (L378p Stevensweert),
spikǝrt (L378p Stevensweert),
til:
tel (L378p Stevensweert)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
wijfje:
wīēfkö (L378p Stevensweert),
zij:
ziej (L378p Stevensweert),
zīēj (L378p Stevensweert)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dŭlle (L378p Stevensweert),
duizelig:
duuzelig (L378p Stevensweert),
duzelig zeen (L378p Stevensweert),
dūūzölig (L378p Stevensweert)
|
duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
doezendpoat (L378p Stevensweert),
dōēzendpōēat (L378p Stevensweert)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20045 |
duizendschoon |
jonkertje:
-
junkerkes (L378p Stevensweert)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.) [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
18685 |
dunne sjaal |
dunne sjaal:
dunne sjaal (L378p Stevensweert)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18366 |
dunne wollen kous |
wolhoos:
wolhaos (L378p Stevensweert)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18332 |
dunne zijden dameskous |
zijden hoos:
zieje haoze (L378p Stevensweert)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|