e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluimen uitspuwen opgeven: opgève (Stevensweert) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren fluisteren: fluustere (Stevensweert) fluisteren [DC 16 (1948)] III-3-1
fluweel, velours velours: flūr (Stevensweert) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
framboos framboos: mv: -ze  framboeoaze (Stevensweert) [DC 13 (1945)] I-7
franje franjel: fraanjel (Stevensweert), frānjǝl (Stevensweert) franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.] II-7, III-1-3
fris weer kouwelijk: kēūjölik (Stevensweert) tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)] III-4-4
fronsen fronselen: freunsölö (Stevensweert) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1
fruit bewaren zich een mouting maken: zich een motting maake (Stevensweert) meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)] III-2-3
fruit eten snatsen: snátsje (Stevensweert) fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] III-2-3
fruiten fruiten: f⁄ruttö (Stevensweert) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3