24443 |
fruitworm |
appelworm:
appelwórm (L378p Stevensweert),
oorworm:
ooreworme (L378p Stevensweert)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
bellen:
ook: fôksia
bellen (L378p Stevensweert),
fuchsia:
ook: bellen
fôksia (L378p Stevensweert)
|
fuchsia [DC 60a (1985)]
III-2-1
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L378p Stevensweert)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert)
|
fuut || fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)] || fuut (vogel) [SGV (1914)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L378p Stevensweert),
goan (L378p Stevensweert)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
geit ligö (L378p Stevensweert)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
garö (L378p Stevensweert)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggat:
riegaater (L378p Stevensweert)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21314 |
galgenaas |
galgenaas:
galgenoas (L378p Stevensweert),
strop:
strop? (L378p Stevensweert)
|
galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|
24650 |
galnoot |
galnoot:
NCDN
gálnoot (L378p Stevensweert)
|
De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|