18624 |
hoedenspeld |
hoedenspang:
heujspang (L378p Stevensweert)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33804 |
hoef |
hoef:
hōf (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
nōatstalǝ (L378p Stevensweert)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (L378p Stevensweert),
⁄n ən ōək (L378p Stevensweert)
|
hoek [SGV (1914)], [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hooktanjt (L378p Stevensweert),
oogstand:
auchstanjt (L378p Stevensweert)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (L378p Stevensweert),
rijp (L378p Stevensweert),
/
reip (L378p Stevensweert)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)] || Hoepel [SND (2006)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
reipe (L378p Stevensweert)
|
hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
reeprok:
rēijprok (L378p Stevensweert)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18017 |
hoest |
hoest:
hoos (L378p Stevensweert)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoosten (L378p Stevensweert)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
III-1-2
|