19784 |
hond |
hond:
hondj (L378p Stevensweert)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hōnjskoeei (L378p Stevensweert)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
24687 |
hondsdraf |
hondskruid:
-
honsjkroet (L378p Stevensweert)
|
hondsdraf [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
20614 |
honger hebben |
feien:
fèje (L378p Stevensweert),
zin hebben:
zinne hubbe (L378p Stevensweert)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
hoǝneŋ (L378p Stevensweert),
hōneŋ (L378p Stevensweert)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28667 |
honingdrank |
mede:
męj (L378p Stevensweert)
|
Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
hoofd (L378p Stevensweert),
hoofde (L378p Stevensweert),
hət (L378p Stevensweert),
kop:
kop (L378p Stevensweert, ...
L378p Stevensweert,
L378p Stevensweert),
köp (L378p Stevensweert)
|
hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bol:
bol (L378p Stevensweert),
bolle (L378p Stevensweert),
knikker:
knikker (L378p Stevensweert)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
18187 |
hoofddoek |
plag:
plak (L378p Stevensweert),
plaggetje:
plekske (L378p Stevensweert)
|
hoofddoek [SGV (1914)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
huidkèĕs (L378p Stevensweert)
|
zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|