id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20317 | lang leven | lang leven: znd 30, 15; lang lîevə (Stevoort), lank leeve (Stevoort), lank liejeve (Stevoort) | lang leven [ZND 30 (1939)] III-2-2 |
18286 | lange broek | lange broek: ’n lang broĕk (Stevoort) | lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3 |
17809 | langen | langen: Geven. lange (Stevoort) | Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)] III-1-2 |
33774 | langwerpige streep van voorhoofd tot neus | lijst: lē̜.st (Stevoort) | Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9 |
25079 | langzaam, traag | langzaam: da git lanzom (Stevoort) | Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)] III-4-4 |
19599 | lantaarn | lantaarn: latjaan (Stevoort) | lantaarn [ZND 37 (1941)] III-2-1 |
18980 | laster | laster: ook materiaal znd 30, 01 laaəster (Stevoort), laəster (Stevoort) | laster [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
19297 | lastig (werken) | lastig: ook materiaal znd 30, 02 leiəstig (Stevoort), lestich (Stevoort), lestig (Stevoort) | lastig [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
17814 | laten | laten: laote (Stevoort), lōəte (Stevoort) | laten [ZND 25 (1937)] III-1-2 |
24990 | lauw | lauw: loo wetter (Stevoort) | Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)] III-4-4 |