33654 |
braakliggen |
desolaat:
tǝrslǭǝt (P058p Stevoort)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
braamsberen:
bronsbēͅrə (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braansberen:
brǫnzbē.rǝ (P058p Stevoort)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
braamsberenstruik:
bronsbeerestrouk (P058p Stevoort)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
vlies brōə (P058p Stevoort),
vliesch braje (P058p Stevoort)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
[fatsoenlijk]
brājke (P058p Stevoort),
kalveren maken:
[plat]
kalvers maoke (P058p Stevoort),
kotsen:
[gemeen]
kotse (P058p Stevoort),
[plat]
kotse (P058p Stevoort),
over tongeren gaan:
[schertsend]
euver Tongere gaon (P058p Stevoort),
overgeven:
[fatsoenlijk]
euvergeeve (P058p Stevoort),
[gewoon]
euvergieve (P058p Stevoort),
spuwen:
[fatsoenlijk]
spouwe (P058p Stevoort)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branə (P058p Stevoort)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
stoofhoot:
stoufhout (P058p Stevoort),
stoofhout:
stoufhout (P058p Stevoort),
vinkelhout:
finkelhoət (P058p Stevoort),
fiŋkəlhōət (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort)
|
[ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)]
I-7, III-2-1
|
33983 |
brede buikriem |
onderhulp:
ǫnǝrhø̜.lǝp (P058p Stevoort)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
dreef:
dreǝf (P058p Stevoort),
dreeft:
drē.ft (P058p Stevoort)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|