e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stevoort

Overzicht

Gevonden: 1951
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brullen keken: kīǝ.kǝ (Stevoort), toeten: tutǝ (Stevoort) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
brulse koe brul: brøl (Stevoort) Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b] I-11
brutaal astrant: astrant (Stevoort) hij is vrijpostig (strant, astrant) [ZND 32 (1939)] III-3-1
bui, regenbui bijs: buis (Stevoort) bui, regen [ZND 01 (1922)] III-4-4
buik buik: boek (Stevoort), bŏĕk (Stevoort), pens: pɛ.ns (Stevoort) de buik [ZND 29 (1938)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41] I-9, III-1-1
buikpijn pijn in zijn buik: pijn ĕn menne boek (Stevoort) ik heb buikpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
buil op het hoofd knook: knook (Stevoort) een buil (gezwel, bv. op het hoofd door een slag of val) [ZND 32 (1939)] III-1-2
buildoek doek: dok (Stevoort), zift: zeft (Stevoort) Fijne, zijden doek die rond de trommel van de builmolen is bevestigd. Doordat de mazen van de buildoek variëren van zeer fijn tot zeer grof, kunnen verschillende soorten bloem en zemelen uit het meel worden gescheiden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbuilmolenɛ.' [Vds 244] II-3
builmolen bloemmolen: blommø̄lǝ (Stevoort), builmolen: bø̜jmø̄lǝ (Stevoort) Werktuig waarmee de molenaar in het groot de verschillende soorten van bloem en zemelen uit het meel scheidt. De builmolen bestaat uit een veelhoekige, vaak vier tot vijf meter lange, draaiende trommel waar een fijne zijden doek, de buildoek, rond is gespannen. Het meel wordt in de ronddraaiende trommel met behulp van een lange spiraal verplaatst. Vooraan in de trommel is de buildoek zeer fijn; meer naar achter toe wordt hij telkens steeds grover. Zo worden met behulp van de buil achtereenvolgens kriel, kort(meel) en zemelen afgescheiden. Enkele molenaars gebruiken in plaats van een buildoek verschillende zeven, van zeer fijn tot zeer grof. De woordtypen meelzeef, meelzift, zeef en zift zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers aangaven dat het hier specifiek een molen, dus geen handzeef, betrof. De builkast uit Q 19a bestond uit een draaiende trommel met een lengte van ca 2 meter en een doorsnee van 60 à 70 cm, die was bespannen met drie soorten doek: a) zeer fijn, voor wittebrood (weg: wɛk); b) minder fijn, voor grof brood (grove weg: grōvǝ wɛk) en c) grof, voor veevoer (veevoer: viǝvōr). Voor de niet-fonetisch gedocumenteerde vormen van -ømolenŋ respectievelijk ømolenŋ zie men het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; Vds 242; Jan 238; Coe 216; Grof 241; N 14, 136; N D, 33 add.] II-3
buitenechtelijk kind basterd: 1a-m; 21, 02;  baastert (Stevoort) bastaard [ZND 01 (1922)] III-2-2