| 25108 |
druppen, druppelen |
druipen:
dreuppe (P058p Stevoort),
druppen:
dreŭppe (P058p Stevoort)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
| 22021 |
duif (alg.) |
duif:
Pl. [dòu:ve]
dòuf (P058p Stevoort)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 22787 |
duiken |
duikelen:
doukele (P058p Stevoort)
|
In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
| 21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dòuvəkòt (P058p Stevoort),
dǫu̯vǝkǫt (P058p Stevoort)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
| 22090 |
duivenslag |
slag:
slōͅ.ch (P058p Stevoort),
slǭ.x (P058p Stevoort)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
| 18006 |
duizelig |
dol:
dol (P058p Stevoort),
duizelachtig:
duizelechtig (P058p Stevoort),
duizelig:
duizelig (P058p Stevoort),
licht:
licht in zen hŭŭt (P058p Stevoort),
zat:
zōət (P058p Stevoort)
|
hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
| 19310 |
durven |
dorren:
dijre (P058p Stevoort),
dère (P058p Stevoort)
|
durven [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|
| 21418 |
duur |
duur:
die[ə}r (P058p Stevoort)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
| 17895 |
duwen |
duwen:
daoə (P058p Stevoort)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
| 32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
middelste balken:
medǝlstǝ ba.lǝkǝ (P058p Stevoort)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|