33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (P058p Stevoort)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
21347 |
knecht |
vaarmolder:
vǭǝrmǫldǝr (P058p Stevoort)
|
Molenaarsknecht. Zijn werkzaamheden bestaan erin de molenaar bij het malen te helpen, het graan bij de boeren op te halen en het meel terug te brengen. De woordtypen molenknecht (l 321a, l 361, l 362, l 368, l 370, l 415, l 416, l 417), vaarmolder (P 58), voerman (l 265, P 119, P 120, Q 112, Q 160), voermansknecht (Q 20), vaarknecht (l 289, l 330), uitvaarder (Q 240), rij(d)knecht (l 289), paardsknecht (Q 99*) en ketser (Q 88) zijn specifiek van toepassing op de knecht die het graan ophaalt en het meel thuisbrengt. In P 195 en Q 78 werd het bezorgen door de ɛmolderɛ zelf gedaan. De woordtypen bovenpakker (l 289), loopknecht (l 289), afweger (l 289), luijong (l 289) en halve gast (P 51) duiden knechten aan die een speciale taak in de molen vervullen. De term halve gast werd gebruikt voor een leerjongen die een halve betaling ontving. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 40e; N O, 40f; N O, 40g; Vds 269; Jan 287; Coe 236; Grof 263; Grof 268; monogr.]
II-3
|
17921 |
knellen |
duwen:
douwe (P058p Stevoort),
pitsen:
pitse (P058p Stevoort),
pitsen (P058p Stevoort)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
douwe (P058p Stevoort),
pitsen:
pitse (P058p Stevoort),
pitsen (P058p Stevoort)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
24186 |
kneu |
maartje:
merdje (P058p Stevoort)
|
kneuter
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
nutsen:
netsə (P058p Stevoort)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
17677 |
knie |
knie:
knij (P058p Stevoort, ...
P058p Stevoort),
knɛ:i (P058p Stevoort)
|
knie [RND], [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
17772 |
knie [knieschijf] |
knieschijf:
RK -> knie, sem.toel.
knijnschijəf (P058p Stevoort)
|
Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
17678 |
knieholte |
vouw:
vaë va ze bieën (P058p Stevoort)
|
hoe heet men de knieboog, d.w.z. de plooi achter in het been op de hoogte van de knie ? [ZND 36 (1941)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
grommelpot:
grommelpot (P058p Stevoort),
zuren:
hee is altijt an t zorre (P058p Stevoort)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|